Afscheid van Mulisch
Taxichauffeurs mopperen zwijgend op de menigte die zich voor
de Amsterdamse stadsschouwburg heeft verzameld. Toeteren is op dit moment
absoluut ongepast, zelfs de trams laten hun alarmerende geklingel achterwege.
Niemand durft ook: vanaf de gevel van de stadsschouwburg kijkt de ‘Grote Eén’
almachtig toe: Harry Mulisch. Nederland neemt afscheid van een schrijvend
monument.
In het pand is deze zaterdag de herdenkingsdienst aan de gang. De menigte is
nerveus, merk ik, stomtoevallig aanwezig op weg naar een afspraak.
Dan blijkt waarom: de glazen deuren van de schouwburg zwaaien open en bieden
doorgang aan koperblazers in witte pakken. Ze spelen Jiddische liederen.
Daarachter de kist met het lichaam van de overleden schrijver.
Een hysterische vrouw in het publiek werpt zich voor de kist en huilt bittere
tranen.
‘Mulisch leeft nog’, weet ik. ‘Dat heeft
hij zelf gezegd’. Dichter des Vaderlands Ramsey Nasr verwoordde het mooi: ‘Ik
was de brenger van letter en stof. En als u sterft, dan leef ik nog.’
‘Stel dat ik nu zoals Mulisch dacht?’,
overpeins ik. Dan is het duidelijk: Harry Mulisch kwam zaterdag precies de
Stadsschouwburg uit op het moment dat ik passeerde. Hij wou Marcel Beijer nog
even een laatste groet brengen.
Amen.